McDonnell Douglas F-4
Phantom II

DE EERSTE PHANTOM

De naam F-4 Phantom II geeft al aan dat er ook een Phantom '1' is geweest. De McDonnell FH-1 Phantom was de eerste deklandingsstraaljager voor de US Navy. Het eerste prototype XFD-1, 48235, was nog slechts uitgerust met één van de twee Westinghouse 19XB-2B motor. Grondtesten begonnen en men was zo zelfverzekerd dat men het aandurfde met één motor de eerste vlucht te maken. Het toestel maakte zijn eerste vlucht op 26 januari 1945. Tijdens het testen werd het de eerste marinejager die 805 km/u bereikte. De Amerikaanse marine was enthousiast en bestelde er 100 stuks van (later teruggebracht naar 60). Op 1 november 1945 ging het eerste prototype verloren, tijdens een fatale crash. Maar het tweede prototype, 48236, kon al begin 1946 geleverd worden.

Een FH-1 Phantom BuNo 111793 in de vlucht in februari 1948
(111793 staat in het National Museum of Naval Aviation, Pensacola, Florida, VS)

Vier lanceringen en deklandingen werden gedaan op 21 juli 1946. Maar ook het tweede prototype bleek geen blijvertje, toen het op 26 augustus van dat jaar crashte. De productiemachines werden uitgerust met de Westinghouse J30-WE-20 en met aanpassingen aan het kielvlak en een verlenging van de romp met 48 cm, bleken de vliegeigenschappen verbeterd te zijn. Halverwege de productie werd de letter 'D' weer door de marine aan Douglas gegeven en kreeg de Phantom de 'H'.

Een FH-1 Phantom wordt gereed gemaakt voor vertrek vanaf een vliegdekschip

Met de toekomstige krachtigere motoren in het achterhoofd, werd halverwege tijdens de ontwikkeling, door de technische mensen van McDonnell een voorstel gedaan om de Phantom geheel aan te passen welke zou leiden tot de F2H Banshee, een verbeterde versie van de FH-1. Uiteindelijke zouden van de F2H Banshee 895 gebouwd worden. Eind 1949 was de operationele carrière voor de Phantom al weer voorbij en werd het gebruikt als trainer bij de US Naval reserve. In juli 1954 werd de laatste FH-1 uit dienst gehaald, het heeft nooit actie gezien.

McDonnell F3H Demon, de moeder van de F-4 Phantom?
(deze Demon is bewaard gebleven in het Pima Air Museum, Tuscon, AZ.)

Op 7 augustus 1951 vloog voor het eerst de opvolger van de Banshee, waarmee werd aangegeven dat de ontwikkelingen zich in een razend tempo opvolgden. Deze opvolger, de McDonnell F3H Demon, een eenmotorige, met de Westinghouse J40, deltavleugel jager zou van grote waarde blijken te zijn voor de ontwikkeling van de F-4 Phantom. Er werden 150 F3H-1N Demons besteld, waarvan de laatste 90 stuks een krachtiger motor, de Allison J71-A-2, bezat die het dubbele aan stuwdruk produceerde. Hiertoe was wel een aanpassing aan de romp voor nodig en een vergroting van de vleugel. Ondanks dat de motor storinggevoelig was, werden van deze versie, de F3H-2, 460 type gebouwd. De Demon zou vanaf 1957 tot 1965 in de inventaris van de Amerikaanse marine blijven.

DE TWEEDE PHANTOM

Het eerste prototype van de Phantom II, de YF-4H-1, 142259

Op 27 mei 1958 maakte het meest spectaculaire prototype door McDonnell Douglas gebouwd, de YF-4H-1, haar eerste vlucht in handen van Bob Little. Aangedreven door twee General Electric J79 motoren, was het niet te vergelijken met haar voorgangers. Project manager Don Malvern wilde het nieuwe toestel 'Satan' noemen, maar McDonnell, de ouwe man zelf, wilde de naam 'Mithras', de Persische god van het licht als naam. Maar de naam was nog niet officieel vastgelegd. Voordat de naam 'Phantom' zou worden aangewezen, werd het in de volksmond 'Double Ugly' genoemd, vanwege de opwaartse vleugeltips, de afhangende hoogteroeren, en de enorme luchtinlaten.

Testpiloot Bob Little bij het prototype van de Phantom II, de YF-4H-1

Aangezien de Phantom II in competitie was met de marinejager van Vought, de F9U-1 Crusader, was het McDonnell er alles aangelegen om hun prijswinnaar onder de aandacht te brengen. Er moesten snelheid- en hoogterecords worden gebroken. In een poging om het hoogterecord op naam van de Phantom te krijgen ging men Operation 'Top Flight' aan. Vlak voor de poging crashte het prototype F4H-1, 142259, in oktober 1959, op Edwards AFB, en verloor testpiloot Gerald Huelsbeck het leven.

Phantom II, F-4H-1, 142259 tijdens een proefvlucht als voorbereiding
voor Operation 'Top Flight', het hoogte record

Ondanks deze tegenslag werd 'Top Flight' voortgezet, en op 6 december 1959 vloog het tweede prototype, 142260, gevlogen door US Navy Commander Lawrence E. Flint naar een hoogte van 27.2997 meter, waarbij de snelheid terug was gevallen tot 72 km/u! Flint ontving de volgende dag uit handen van Admiraal Clarence Ekstrom het Distinguished Flying Cross.

Cmdr. Lawrence E. Flint na het hoogte record van ruim 27 kilometer!

Op 5 september 1960 werd het snelheidsrecord over 500 km gevestigd met een snelheid van 1958.16 km/u, waarmee het vorige record met 50% werd verbeterd. En zo volgenden de records zich op. het absolute snelheidsrecord voor een Phantom staat op naam van Col. Robert B. Robinson toen deze op 22 december 1961 een snelheid van ruim 2585 km/u bereikte.

Col. Robert B. Robinson voor YF4H-1, 142260, met het absolute snelheidsrecord

In februari 1960 begon het testen met deklandingen op de USS Independence waarbij 18 lanceringen werden uitgevoerd, waaronder met dummy bommen onder het toestel. Een tweede test van lanceringen en landingen werd gedaan op de kleinere USS Intrepid, welke ook tot volle tevredenheid werden afgerond. Het eerste squadron dat vanaf zee ging opereren met de F4H-1F (nu F-4A genoemd), was VF-74 dat eind 1961 aan boord van de USS Saratoga ging. Er werd in de eerste jaren veel geoefend op het zogenaamde air-to-air intercept. Hierbij bleek de AN/APQ-72 radar een geweldig wapen, het reikte het verst en was het meest accurate dat er voor handen was. Van de F-4A werden 45 gebouwd.

De krachtige Westinghouse AN/APQ-72

Al snel volgde de F-4B, die slechts in details verschilde met de F-4A, de stoelen werden 58cm hoger geplaatst, en kreeg het een iets hoger cockpitdak voor een beter uitzicht, en de ruimte voor de radar was duidelijk groter. De F-4B werd naast de US Navy ook aan de Marines geleverd. Beide eenheden zouden ermee gaan opereren in Azië ten tijde van het Vietnam conflict. Van de F-4B zouden 649 worden geproduceerd. Twee F-4B's (149405 en 149406) werden getest door de US Air Force, welke later de F-4C (bij contract nog de F-110 geheten) zou aanschaffen. Van de F-4B werden ook fotoverkenners geleverd, de RF-4B. Hiervan werden er 46 gebouwd.

In het Pima Air Museum in Arizona is F-4B, 151497 bewaard gebleven

Toen de US Air Force de prestaties zag van de Phantom II, wilden ze deze ook wel hebben. Niet alleen de prestaties waren doorslaggevend, maar ook bleek het onderhoud met 70% te verbeteren. De F-110, zoals het toen nog te boek stond, moest wel een functionele achterste cockpit hebben vanwaaruit het toestel ook gevlogen kon worden door de Weapon Systems Officer (WSO), de zogenaamde Pilot System Operator (PSO). Bij de marineversie zat alleen een Radar Intercept Officer (RIO) achterin. Tevens werd in de USAF Phantom de AN/APQ-72 radar vervangen voor de APQ-100, en ook andere navigatiesystemen werden USAF aangepast. Op 27 mei 1963 vloog de eerste productie F-4C (de contract aanduiding F-110 was op 18 september 1962 omgezet tot de F-4C), waarna de leveringen op gang kwamen in 1963.

F-4C, 63-7415, 4453 Combat Crew Training Wing, Gila Bend, oktober 1967
(foto: Stephen Miller)

VIETNAM,...

Op 5 augustus 1964 werd de Phantom voor het eerst ingezet tijdens Operation Pierce Arrow, de vergelding voor de 'torpedo-aanval' van Noord-Vietnam tegen Amerikaanse schepen in de Golf van Tonkin. Zelf hoefden de Phantoms, vanaf de USS Constellation, niet in actie te komen, daar ze slechts hoge dekking gaven aan andere aanvalsvliegtuigen. Waren de marine Phantoms de eerste in de regio, vanaf december 1964 werd 555th TFS van de USAF gestationeerd op Okinawa. De Amerikanen werden geconfronteerd met een nieuwe vorm van luchtgevechten. De Noord-Vietnamese vliegers gingen liever geen gevecht aan. Ze vielen onverhoeds aan en gingen vervolgens gelijk op de vlucht. Voor de Amerikaanse piloot, was dat een laffe gevechtshouding. Maar de 'laffe' techniek maakte wel een verschil, veel Amerikaanse vliegtuigen gingen tijdens deze 'hit and run' verloren.

F-4B, 152259 van de VMFA-115 Marines, mei 1966 Da Nang, Vietnam

De Phantoms van het Marine Corps werden tijdens de gehele opbouw in 1965 ingezet als lucht-grond aanvallers, ter ondersteuning van de grondtroepen. Er werd door de Marines geopereerd vanaf Da Nang. In het begin werden er door de schaarste slechts drie bommen aan de zes-bomrekken (MER, multipe ejector rack) meegevoerd. Het was ook de eerste keer dat snelle jets gebruikt werden in samenhang met helicopter-landingen. Omdat de Phantom door de drie gevechtsgroepen, de US Navy, de Marine Corps en de US Air Force in 1965 uitsluitend werden gebruikt voor bombardementen, kwamen schermutselingen met vijandelijke jagers eigenlijk niet voor. De eerste Amerikaanse 'kill' in de Vietnam oorlog tijdens een luchtgevecht was op 9 april 1965, en niet tegen een Noord-Vietnamees toestel, maar een Chinese MiG-17. Nadat Lt. Terence M. Murphy van VF-96 'Fighting Falcons' de MiG had neergeschoten, werd zijn F-4 (151403) getroffen en stortte neer (later zou door de Chinezen aangegeven worden dat het door een Sparrow raket van een andere Phantom geraakt zou zijn).

Uitgerust met twee AIM-7D's achter onder de romp en vier AIM-9's onder vleugels

De eerste Amerikaanse vliegers die een Noord-Vietnamees toestel wisten te verschalken, waren Com. Thomas C. Page en Lt John C. Smith Jr van de VF-21. Op 17 juni 1965 vlogen zij vanaf de USS Midway in F-4B, 151488, toen ze in de buurt van Haiphong een MiG neerschoten.

De Phantom in Vietnam was bewapend met de AIM-7D Sparrow, een raket van 3.66 meter lang welke radar gestuurd werd vanuit de Phantom. De Sparrow gaf de vlieger de mogelijkheid om BVR (beyond visual range) tot een afstand van 45 km het doel te treffen. Naast de Sparrow ging de 2.87 m lange AIM-9 Sidewinder mee. Deze infrarood zoekende raket, welke voor lancering gekoeld moest worden, was reeds vanaf 1958 in gebruik. Het bereik was tegen de 20 km en scoorde de meeste overwinningen in het Vietnam conflict dan welk ander wapen ook. Maar zoals al eerder aangegeven werd de Phantom vooral als bommenwerper ingezet. Hiertoe was er een enorm arsenaal aan verschillende soorten bommen, van standaard M 82 bommen, cluster bommen, tot lasergestuurde bommen en napalm. Ook werden er verschillende soorten lucht-grond raketten ingezet, zoals de 7 cm (2.75") Mk 4 raket welke vanuit een LAU (Launcher Unit) werd afgeschoten.

Een USAF F-4C vuurt een lading raketten op gronddoelen

Op 30 september 1966 nam Colonel Robin Olds het commando op zich van USAF's 8th TFW. Olds had een aas-status met 24½ overwinningen in P-38 en P-51 toestellen in de Tweede Wereldoorlog en had al 22 jaar niet meer een vliegtuig gevlogen. Zijn opdracht was dat hij het tij moest zien te keren, want zijn piloten werden steeds te grazen genomen door Noord-Vietnamezen. Maar eerst moest hij weer vertrouwd raken met een snel vliegtuig, want hij wilde zijn mannen leiden tijdens missies. Olds kwam met het idee voor Operation Bolo, een operatie om de Vietnamese MiG's naar boven te lokken, en door een tweede golf neer te schieten. Hiertoe waren 56 Phantoms beschikbaar, 24 F-105 Wild Weasel Thunderchiefs, om de SAM raketten te storen, en 16 F-104 Starfighters als extra lok-toestellen. Op 2 januari 1967 ging de operatie van start, onder niet al te beste condities. Er werden tijdens Bolo zeven MiG-21 jagers neergeschoten, zonder verliezen aan Amerikaanse kant.

Colonel Robin Olds heeft zijn 100ste missie in Vietnam gemaakt

Een opmerkelijk incident deed zich voor op 18 november 1968 toen een Phantom van het 433rd TFS werd beschoten door luchtafweergeschut tijdens een oriëntatie missie over het zogenaamde Ho Che Minh pad. Het deel vóór de cockpit, de radome, waar de radar was aangebracht werd weggeschoten en het cockpitglas werd bedolven onder hydraulische vloeistof. Op het moment van de treffer werd het toestel vanuit de achterste cockpit gevlogen door Kenny Boone. De voorste piloot, Ray Battle, vermoedde dat het toestel gelijk onbestuurbaar werd en zou crashen. Hij gaf opdracht de schietstoel te gebruiken, waarop Keeny Boone met een daverende knal het vliegtuig verliet. Uit automatisme nam Battle de bediening over, waarop bleek dat de Phantom nog prima reageerde. Terwijl Ray Battle koers zette terug naar de basis in Thailand, zweefde Boone aan een parachute boven Laos en landde vervolgens in een boom. Hij moest zich stil houden terwijl hij in zijn harnas hing want onder hem hoorde hij hoe Vietcong naar hem zocht (de volgende dag werd Boone opgehaald door een Jolly Green helikopter). Ray Battle probeerde onderwijl zijn landinggestel te laten zakken, maar deze weigerde dienst. Hij kon ook gebruikmaken van de schietstoel, maar besloot toch tot een buiklanding. Met zo'n 150 deklandingen op vliegdekschepen, had Battle ervaring om zijn vanghaak te gebruiken en zo af te remmen met de kabel over de landingsbaan. De vanghaak trok het toestel op de landinsbaan waarna het in een vonkenregen over het beton gleed. Het opspattende vuur zette de Phantom in brand, maar Ray Battle wist veilig uit het toestel te komen.

De achterste cockpit leeg, de random weg, geen landinggestel en
toch maakt Ray Battle zich op voor de landing in Thailand,...

Met de oorlog in Vietnam kreeg de USAF de Phantom waar ze om had gevraagd, de F-4D. Aan de buitenzijde weinig anders dan de voorganger, maar van binnen geheel herzien aan nieuwe electronica en navigatiemiddelen, waaronder de APQ-109 radar. Er was sprake om onder de neus een boordkanon te plaatsen, maar de kosten waren daarvoor te hoog. De eerste leveringen van de F-4d begonnen in maart 1966, eerst bij de 36th TFW op Bitburg, Duitsland, gevolgd door de 4th TFW op Seymour Johnson AFB, North Carlolina. In Vietnam werden de eerste afgeleverd bij de 8th TFW onder commando van Col. Robin Olds in het voorjaar van 1967. Op 5 juni 1967 werd de eerste MiG-17 neergeschoten door een F-4D nabij Hanoi. In totaal zouden F-4D's 45 luchtoverwinningen behalen, meer dan welk ander toestel tijdens het conflict.

Een F-4E met het M61A1 kanon (1.) onder de neus. De lange 'buis' daarachter (2.)
is een ECM (Electronic Countermeasures), AN/ALQ-101(V)

Deze eerste types F-4's werden dus zonder boordkanon geleverd. Men ging er vanuit dat boordkanonnen in het supersonische tijdperk geen nut zouden hebben. Maar in Vietnam bleek de Phantom te log voor nabij luchtgevechten. De meegevoerde raketten haalden vaak weinig uit tegen de wendbare MiG's, mede ook omdat vooral de Sparrow raketten regelmatig dienst weigerden en konden vrij eenvoudig gestoord worden. Steeds werd de vraag naar een boordkanon groter. Er werd een kanon onwikkeld die centraal onder de romp in een container meegevoerd kon worden. Maar de ontwikkeling van een boordkanon onder de neus was in gang gezet. In een YRF-4C, de 62-1200, werd een proefopstellingen aangebracht met het zesloops General Electric M61A1 roterend kanon. Het computer aangestuurde vizier kwam uit een F-100D Super Sabre. Tevens werd in het testvliegtuig een verbeterde motor aangebracht, een J79-GE-J1B. De testen waren zo goed, dat er twee toestellen, een F-4C en een F-4D, aan toe werden gevoegd voor verdere testen. Het eerste productiemodel, 66-0284, van de F-4E maakte op 30 juni 1967 haar eerste vlucht. Er zouden uiteindelijk 1389 (niet meegerekend de Japanse versie van de F-4E) F-4E's worden geproduceerd, welke aangedreven werden door de J79-GE-17 turbojet.

Om de moderne F-4 piloot de scholing bij te brengen van het ouderwetse nabije luchtgevecht werd in september 1968 de Navy Fighter Weapons School opgericht op Miramar bij San Diego. De eerste TOPGUN vliegers kwamen in april 1969 terug en daarna werd de 'kill-ratio' van 2,42 tegen 1 (1965-1968) omgebogen tot een zeer acceptabele 12,5 tegen 1 (in de periode 1970-1973).

Klik hieronder om te ontdekken
hoe het de Phantom verder verging,...

GA TERUG